Als mijn oma op bezoek kwam, dan nam ze de trein vanuit haar woonplaats Zaandam en bleef een paar nachten logeren. Wij woonden in het buitenland, eerst in Luxemburg en later in België. Meestal brachten wij haar dan terug naar huis en gingen verder om andere familie of vrienden te bezoeken.

Oma zat op de achterbank tussen mijn broer en mij in en in die tijd – de jaren tachtig – was de ringweg A10 nog niet voltooid en moest je dwars door Amsterdam om in Zaandam te komen. Als kind fascineerde de stad mij, met die kolossen van kantoren, de vreemde metershoge muurschilderingen en de affiches kriskras opgeplakt. De Wibautstraat, het Weesperplein, de Weesperstraat: er leek geen einde aan te komen. Op sommige plekken was het alsof de bebouwing van de zijstraten die op de brede, doorgaande weg uitkwamen abrupt was afgekapt en lagen er stukken terrein braak die als parkeerplaats dienst deden.

Voor mijn oma moet dit een vreemde gewaarwording zijn geweest. De metamorfose die dit deel van de stad had ondergaan om het almaar uitdijende verkeer te accommoderen ging ten koste van een stukje oud Amsterdam. Ik had als kind geen idee dat we door de voormalige joodse buurt reden. Pas bij het Jonas Daniël Meijerplein had ik in de gaten dat er iets bijzonders te zien was. De Portugese synagoge maakte indruk, samen met die andere gebouwen, het Hoogduitse synagogen-complex en verderop de Mozes en Aäronkerk, ook al kende ik toen hun namen en geschiedenis niet.

Al die tijd zat oma roerloos naast ons, je kon aan haar niets merken. Zonder het te weten reden we door haar vroegere wijk, dwars door haar kindertijd en haar jeugd. Oma’s geboortehuis stond op de plek waar het Stadhuis nu is: op Vlooijenburg, waar eeuwen geleden de eerste joden van Nederland hun huizen bouwden op nieuw aangeplempt grondgebied. Haar broer had er decennialang op de markt van het Waterlooplein gestaan met een fruitkraam. Zelf had ze gewerkt als dienstbode en kindermeisje bij een familie die woonde in de Nieuwe Kerkstraat, in een huis dat plaats maakte voor de nieuwe brede weg met haar onpersoonlijke kantoorgebouwen. De Valkenburgerstraat was aangelegd in haar vroegere achtertuin, op de stinkende Markengracht die eens achter het ouderlijk huis lag in de Rapenburgerstraat. Daar verloor zij in een tochtige kelderwoning als negenjarig meisje haar moeder waardoor zij naar het Centraal-Israëlitisch Weeshuis in Utrecht werd gestuurd: feiten waar wij niets vanaf wisten, maar allemaal keurig bijgehouden in de archieven van Amsterdam.

Foto’s

Mijn oma praatte niet over vroeger. Ze had geen broer of zus die haar kwam bezoeken als ze jarig was, geen tantes, neven en nichten die zomaar eens op de koffie kwamen. Er waren geen, zoals bij mijn andere grootouders, fotoalbums met stijve portretten van hun ouders, een enkele grootouder of klassenfoto’s van meisjes met grote strikken op hun hoofd en vlechten in het haar. Alles wat aan vroeger deed herinneren leek te beginnen in de jaren ‘50, bij het gezin waarin mijn vader opgroeide.

Toch ontdekte ik tussen haar foto’s een paar oudere exemplaren, van voor de oorlog. Pas toen ik zestien was kreeg ik oma’s verhaal te horen en ook al vond ik altijd al dat zij een aparte naam had, uit mijzelf had ik nooit eerder de connectie met een joodse achtergrond gelegd. Dat zei mij ook niet veel, op school ging het er alleen in de geschiedenislessen over. Joden kende ik voornamelijk als slachtoffers uit de statistieken en uit slechte oorlogsfilms waarin het vaak mensen waren die bontjassen droegen en die diamanten in de zoom van hun kleding naaiden, altijd bang en op de vlucht. Bij ons thuis werd er niet over gesproken, mijn vader had van zijn moeder onbewust meegekregen er niet mee te koop te lopen.

Anti-joodse maatregelen

Die autorit door Amsterdam moet bij mijn oma nare herinneringen hebben opgeroepen. Zelf werd zij in januari 1942 gedwongen met haar eigen gezin, dat een paar jaar voor de bezetting in Zaandam was neergestreken, naar Amsterdam terug te keren. Ze moesten een woning in een joodse buurt zoeken en kwamen in de Bloedstraat, bij de Nieuwmarkt terecht. Het was een armzalige ruimte boven een paardenstal in een nauwe steeg met achter de ramen aan de overkant twee zussen die met Duitse soldaten aanpapten. In het archief kwam ik de vrouwen op het spoor omdat ze op enig moment door de Feldgendarmerie (Duitse militaire politie) gesommeerd werden zich te melden bij dr. Peeters van de GG&GD aan de Nieuwe Achtergracht voor onderzoek op geslachtsziekten. Blijkbaar waren er klachten binnengekomen.

Op haar verjaardag, 3 mei 1942, naaide mijn oma de jodenster op haar kleding. En na de eerste razzia’s die zomer probeerde zij zoveel mogelijk binnen te blijven. Door haar gemengde huwelijk had ze een Sperre, een vrijstelling voor transport. Maar altijd met de aantekening bis auf weiteres.

Westerbork

Amsterdam moest Judenrein worden gemaakt en omdat er in het voorjaar van 1943 te weinig mensen zich na de oproepen vrijwillig meldden, werden alle vrijstellingen opgeheven en volgden er grote razzia’s. Ook gemengd gehuwden waren niet langer beschermd en oma, mijn vader en zijn broer werden op 26 mei 1943 in alle vroegte uit hun huis gehaald en op de Nieuwmarkt verzameld met andere joodse bewoners van de buurt. Van daaruit werden ze naar het Muiderpoortstation gebracht waar de trein naar Westerbork klaar stond. Het maakte niets meer uit dat mijn opa niet-joods was, maar het weerhield de bezetter er nog wel van om ze onmiddellijk op het eerstvolgende transport naar vernietigingskamp Sobibor te zetten.

Er volgden lange maanden met de wekelijkse angstige transportdagen en terwijl mijn opa meermaals schriftelijk protest moest aantekenen bij de instanties omdat deze telkens zogenaamd zoek raakten, werd mijn oma in het kamp aangepraat dat ze sneller vrij zou komen als ze beloofde zich te laten steriliseren. In Amsterdam zou ze anders een van de weinigen zijn die nog met een ster op moest lopen, en ook haar kinderen vanaf de leeftijd van zes jaar zouden hem moeten gaan dragen. In augustus kwamen ze eindelijk vrij en keerden ze terug naar de Bloedstraat. Mijn oma had een hekel aan in de kijker lopen en ze zal bij thuiskomst zo snel mogelijk van die ster hebben willen afkomen.

U wordt door niemand verwacht

Familie, vrienden en kennissen weg, het joodse leven stap voor stap uit het straatbeeld gewist en oma was alleen over. Ze moet al snel gemerkt hebben dat behalve de mensen ook hun spullen weg waren en dat zelfs aan hun lege huizen werd geknabbeld: stukje bij beetje verdwenen de brandbare delen in de kachels van Amsterdamse koulijders.

Na de bevrijding kwam er buiten de eerder genoemde schoonzus en haar dochter niemand terug. Het gezin verhuisde weer naar Zaandam en daar wachtte een nieuwe uitdaging: het gevecht tegen de armoede. In een klimaat waar weinig compassie met haar vorm van aangedaan onrecht en verlies te vinden was, zal ze aangevoeld hebben dat het beter was om te zwijgen. Bij haar schoonfamilie hoefde ze zeker niet op steun te rekenen. In hun ogen kon ze weinig goed doen en mijn vader en zijn broer stonden in lager aanzien bij hun grootmoeder dan de neefjes en nichtjes. Bovendien was een zwager van mijn opa als soldaat van de Germaanse SS gesneuveld: hij liet een vrouw en kinderen na die wel op compassie van de familie konden rekenen.

De Nederlandse regering had tijdens haar ballingschap in Engeland niet nagedacht over het lot van de verdreven joodse landgenoten, en er lag geen plan klaar voor de opvang van Holocaustslachtoffers. De draad moest worden opgepakt en heel Nederland was gericht op de wederopbouw en het herstel van de economie. Er werd van overheidswege bepaald dat er geen verschil meer kon zijn tussen joodse slachtoffers en andere groepen oorlogsslachtoffers want het apart zetten was immers de oorzaak van alle ellende geweest, zo was de redenering vlak na de oorlog. Maar mede door het verschil in onrecht dat de joden als enige groep trof niet meer mee te laten wegen, viel de Shoah-overlevenden een administratieve behandeling ten deel die onnodig gekwetst heeft.

Auteur en historicus Michal Citroen schrijft in het boek ´U wordt door niemand verwacht´, het standaardwerk over deze tijd, over de kille behandeling waar veel van de slachtoffers mee te maken kregen. Zowel bij de overheid als in de samenleving stuitten ze vaak op onbegrip en werden ze soms antisemitisch bejegend. Het ontbreken van de menselijke maat in de regelgeving leidde tot kafkaiaanse situaties en schrok slachtoffers af om voor hulp bij de overheid aan te kloppen.

Nasleep

Midden jaren vijftig werd mijn oma nog een keer met de pijnlijke geschiedenis geconfronteerd toen haar zus Schoontje op een begraafplaats aan het Bodenmeer in Duitsland werd teruggevonden. De mogelijkheid om het stoffelijk overschot naar Nederland te repatriëren is niet met haar besproken en uit bepaalde stukken in het archief van de Oorlogsgravenstichting valt op te maken dat de overheid de vergoedingsregeling hiervoor wilde stopzetten. Door het vurig aanprijzen van de buitenlandse erevelden werden nabestaanden ontmoedigd lichamelijke resten naar Nederland te halen. Voor Schoontje leek er zo alleen plek te zijn op een niet-joodse begraafplaats in Frankfurt, een Nederlands ereveld voor omgekomen dwangarbeiders en verzetsstrijders waar schuin tegenover een veld met oorlogsgraven van gesneuvelde Duitse Wehrmacht-soldaten ligt. Te zien aan het dunne dossier in het Nationaal Archief heeft mijn oma er weinig over te zeggen gehad of heeft zij er weinig over willen zeggen. Zij heeft in ieder geval nooit deelgenomen aan de groepsexcursies die door de jaren heen georganiseerd werden voor nabestaanden.

De bezetting woog ook zwaar op mijn opa. Hij moet zich machteloos hebben gevoeld in de zomer van 1943 toen hij zijn gezin van de ene op de andere dag kwijt was. In 1965, toen Jacques Presser Ondergang publiceerde, kocht mijn opa de boeken. Voor het eerst werd de complete omvang uit de doeken gedaan van wat er in de jaren 1940-45 de joodse bevolking in Nederland precies was overkomen. De shock was groot onder het lezend publiek en ook voor mijn opa. Hij kon niet begrijpen waarom zijn schoonvader, in zijn woorden een beste man die nooit een vlieg kwaad had gedaan, in de gaskamer aan zijn einde moest komen. Hij greep steeds vaker naar de fles, kreeg depressies en beroofde zichzelf uiteindelijk van het leven.

Verlies liep als een rode draad door het leven van mijn oma: als kind verloor ze haar moeder, in de oorlog raakte ze haar recht op zelfbeschikking kwijt en werd haar eigenwaarde afgenomen. Ze verloor haar familie, haar gemeenschap en uiteindelijk haar man. Maar haar kinderen en kleinkinderen waren de vreugde van haar leven en trots sloot ze ook nog haar eerste achterkleinkind in de armen.

Voor alle compensatiemaatregelen waar de joodse gemeenschap recht op had moest worden gestreden en ook al zat ze er niet op te wachten, toch kwamen voor oma alle excuses te laat. Rebecca Koopman-Beugeltas overleed op 12 oktober 1997 op negentigjarige leeftijd. De 28 struikelstenen zijn een eerbetoon aan mijn lieve oma en aan haar dierbaren, die zij zo lang in haar leven heeft moeten missen.

Dennis Koopman, mei 2022


Rebecca Koopman-Beugeltas (1907-1997), ca. 1932 (foto: privébezit)
Lepelstraat / Weesperstraat, 1983 (foto: Stadsarchief Amsterdam/Ino Roël )
Weesperstraat, september 1981 (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Weesperstraat/hoek Nieuwe Herengracht, jaren ’50. Ter hoogte van de huizenrij rechts bevindt zich vandaag de dag het Holocaust Namenmonument. (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Zelfde hoek Weesperstraat/Nieuwe Herengracht in december 1943, toen de meeste joodse bewoners al waren weggevoerd. Ook bij het uithangbord ‘Nijkerk’, links op de foto, een winkel met huishoudelijke apparaten. Eigenaar Joseph Nijkerk had een Sperre die, net als bij mijn oma, op 26 mei 1943 werd opgeheven. Ook hij kwam in Westerbork terecht en moest wel met het eerstvolgende transport, op 1 juni, naar Sobibor. (foto: Stadsarchief Amsterdam)
1938 Weesperstraat nrs. 14-10 met winkels wo. koosjere bakkerij Vuysje en een kapperszaak, waar Jacob de Jong (geen familie van de hier afgebeelde kapper Nol de Jong) later dat jaar een dameshoedenwinkel begon. Hier staat tegenwoordig het Holocaust Namenmonument. (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Nieuwmarkt, 1942/43. Markt met tweedehands goederen. Het betonwerk links in het midden is een openbare schuilkelder. Daarachter, naast de winkel met het zonnescherm, is de ingang naar de Bloedstraat waar mijn oma met haar gezin vanaf 1942 gedwongen moest wonen. Rechts boven is het gedeelte van de Geldersekade te zien waar onderstaande foto zich afspeelt. (foto: Stadsarchief Amsterdam/Jaap Kaas)
Razzia 26 mei 1943. Joodse bewoners van de Geldersekade worden in alle vroegte naar de Nieuwmarkt gedreven, waar ook mijn oma, vader en zijn broer vanuit de Bloedstraat naar toe worden gebracht. Onderweg worden alle resterende adressen aangedaan. Unieke foto heldhaftig genomen door apotheker Herman J. Wijnne. (foto: eigendom familie Wijnne)
Gaarkeukens IKB: vrijwilligers die voor het Interkerkelijk Bureau voor Voedselvoorziening een gaarkeuken bemanden in Amsterdam. Het primaire doel van de organisatie was om ondervoede kinderen in de steden gedurende de hongerwinter aan maaltijden te helpen. Het IKB bood hulp aan ruim een half miljoen mensen. Mijn oma zit rechts vooraan. Voorjaar 1945, locatie onbekend. (foto uit privébezit/uitgegeven door het Nederlands Christelijk Persfotobureau)