Nieuwe Kerkstraat

Nieuwe Kerkstraat 145-I

Esther Beugeltas (1894) woont – dan nog als Esther Rine – met haar moeder thuis, bij de familie Rine in de Nieuwe Kerkstraat wanneer Levie Beugeltas en zijn moeder in juni 1896 schuin tegenover komen wonen. Als Levie in oktober met Margaretha trouwt erkent hij Esther als zijn dochter, waardoor haar achternaam voortaan Beugeltas is. Waarschijnlijk is Levie niet haar biologische vader want dan was het stel al getrouwd vóór Margaretha’s bevalling. Jonge vrouwen waren vaak slachtoffer van seksueel misbruik op straat of in de werkomgeving zoals in fabrieken en in de huishouding.

Het huis uit

Esther groeit op onder armoedige omstandigheden en als zij vijftien is, en oud genoeg om zelfstandig te verdienen, verlaat zij als eerste het huis. Ze vertrekt naar verschillende familieleden van haar moederskant in o.a. Borgerhout (B) en Londen waar zij waarschijnlijk als huishoudelijke hulp en kindermeisje aan de slag gaat. In Engeland werkt zij ook een tijdje als sigarettenmaker. In juli 1914 komt ze terug naar Amsterdam en woont tot haar huwelijk bij haar opa, Elias Moses Rine in de Nieuwe Kerkstraat.

Isaäc

Op 2 december 1914 trouwt Esther in de Portugees-Israëlietische Synagoge van Amsterdam met Isaäc da Costa da Fonceca (1889), zoon van een Portugees-Israëlitische koopman. Isaäc werkt als stoffeerder en losarbeider (dagloner in de haven of bij pakhuizen) en is in het verleden een aantal keren in aanraking geweest met justitie. Als twaalfjarige jongen wordt hij schuldig bevonden aan zakkenrollerij en uit de ouderlijke macht gezet zodat hij tot de volwassen leeftijd naar het Rijksopvoedingsgesticht Veldzicht in Avereest kon worden gestuurd. Daar wordt hij opgeleid tot schoenmaker, maar na zijn thuiskomst lukt het hem niet om op het rechte pad te blijven en belandt hij voor een half jaar achter de tralies. Tijdens zijn militaire diensttijd moet hij zelfs een keer voor het krijgsgerecht verschijnen in verband met dienstweigering en verdwijnt hij voor twee weken de cel in.

Het jonge gezin vestigt zich noodgedwongen in de arme en verkrotte jodenbuurt waar ze zes kinderen verwelkomen: Abraham da Costa da Fonceca (1915), Louis da Costa da Fonceca (1917), Mozes da Costa da Fonceca (1920, hij zal zich later Maurits noemen), Arnold da Costa da Fonceca (1924), Suzanna da Costa da Fonceca (1926) en Elias da Costa da Fonceca (1928).

Asterdorp

Esther sorteert thuis tabaksblad om wat bij te verdienen, maar het is moeilijk om rond te komen en het gezin beleeft een dieptepunt wanneer het in oktober 1925 moet aankloppen bij de Hulp voor Onbehuisden aan de Constantyn Huygensstraat. Het zou zo maar kunnen dat er alcohol in het spel was, in die tijd een groot maatschappelijk probleem in de arme buurten van de stad. Na de opvang brengen ze een tijdje door op een woonboot en in 1927 krijgen ze een huis in Asterdorp in Amsterdam-Noord toegewezen, een opvoedingsgesticht waar zij onder toezicht een gedegen huishouding moeten voeren. Na twee maanden houden ze het daar al voor gezien of worden ze weggestuurd.

Er volgt nog een lange reeks van verhuizingen vóór de familie in 1937 neerstrijkt op Nieuwe Kerkstraat 145-I. Het gezin lijkt nu haar zaakjes op orde te hebben. Isaäc drijft een handel en nagenoeg alle kinderen hebben een eigen inkomen: Abraham is poelier, Louis en Maurits zijn arbeiders met losse opdrachten, Arnold is kleermaker en Suzanna werkt als naaister in een textielfabriek. Elias, de jongste, gaat nog naar school.

Aanmelding Calmeyer-lijst

Tijdens de bezetting tekent Isaäc als lid van de Portugees-Israëlitische gemeenschap bezwaar aan tegen de zogenaamde tewerkstelling in het oosten. In januari 1941 heeft hij zich in naleving van Verordnung Nr6/1941 als joods laten registreren, maar als duidelijk wordt dat de Abteilung innere Verwaltung leden van de Portugees-Israëlitische gemeenschap niet langer als joods beschouwt, dient hij op 1 augustus 1942 een bezwaarschrift in. De Duitse jurist Calmeyer behandelt de bezwaarschriften bij de Abteilung innere Verwaltung . Na het indienen van een bezwaarschrift volgt een gedegen onderzoek en als de persoon in kwestie vier Portugees-Israëlitische voorouders heeft wordt hij niet meer als joods gezien en is tewerkstelling in het oosten van de baan. De secretarie van de Portugees-Israëlitische Gemeenschap in Amsterdam verstrekt de genealogische gegevens voor het onderzoek, en daaruit blijkt dat Isaäc één Hoogduitsche grootmoeder heeft. Haar naam is met rood potlood onderstreept in het dossier en voorzien van een uitroepteken. Op 25 augustus deelt de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters namens den General Kommissar für Verwaltug und Justiz dat op Isaäcs verzoek afwijzend is beschikt.

Illegaal slachten

In mei 1941 wordt Esther en Isaäcs oudste zoon Abraham opgepakt wegens illegaal slachten en tot een gevangenisstraf veroordeeld. Kort na zijn vrijlating wordt hij opnieuw gearresteerd onder verdenking van het overtreden van de vee- en vleesverordening van 1942. Op 16 oktober 1942 wordt hij vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Het is één van de zogenaamde Coseltransporten, genoemd naar het station van het plaatsje Cosel (nu: Koźle, Polen) dat op 80km ten westen van Auschwitz ligt.

Daar worden in de periode van 28 augustus tot 12 december 1942 arbeidsgeschikte mannen in de leeftijd van 15 tot 55 jaar uit transporten gehaald om dwangarbeid voor het Kommando Schmelt te verrichten. Uit de trein van 16 oktober worden 570 mannen geplukt, grote kans dat Abraham daarbij zat. Van hem wordt niets meer vernomen tot februari 1945.

Natzweiler

Abraham komt op 10 februari 1945 vanuit het Nacht und Nebel-kamp Gross Rosen naar concentratiekamp Buchenwald. Nacht und Nebel was een aparte strafcategorie met als doel politieke gevangenen zoals verzetsmensen spoorloos te laten verdwijnen. Er waren twee speciale concentratiekampen voor ingesteld: Gross Rosen in het huidige Polen en Natzweiler-Struthof in de Elzas, beide met een wreed regime. Daar moesten uitgehongerde gevangenen zich doodwerken in steengroeves. Abraham wordt In Buchenwald als Nederlands politiek gevangene geregistreerd en verblijft er een maand.

Vanuit Buchenwald volgt transport naar het volgende Nacht und Nebel-kamp Natzweiler, waar hij op 12 maart 1945 wordt ingedeeld bij het Unternehmen Wüste 1, dat in het Jura-gebergte uit steen een bestanddeel van aardolie moet winnen. Maar het arbeidsintensieve proces dat als oplossing voor het groeiende brandstoftekort in het Derde Rijk moet dienen wordt al snel afgeschreven. Over het lot van Abraham is daarna niets meer bekend. Het Rode Kruis stelt dat hij op 4 mei 1945 om het leven kwam op een onbekende locatie.

Westerbork

Op 27 januari 1943 worden Esther, Elias en Maurits (Mozes) van huis opgehaald en naar Westerbork gestuurd. Daar pleit Esther voor de vrijstelling van haar kinderen in verband met de Calmeyer-aanvraag van hun vader, ook al is deze eind augustus 1942 afgewezen. Esther weet hiermee het transport nog twee weken te frustreren omdat alle papieren bekeken moeten worden. Maar al snel blijkt haar verhaal niet te kloppen en worden ze op de trein naar Auschwitz gezet. Op 12 februari worden zij vermoord, voor Mozes geldt bij gebrek aan juiste gegevens de datum 30 april, maar het is aannemelijk dat hij ook diezelfde dag is vermoord.

Sobibor

Isaäc blijft achter in Amsterdam en hoe hij uit handen van de vijand is gebleven is onduidelijk. Als hij tijdens een controle probeert te vluchten wordt hij alsnog gearresteerd. Op 3 maart komt hij in kamp Vught terecht en op 31 maart moet hij naar Westerbork. Daar vertrekt een week later het transport naar Sobibor, waar hij bij aankomst op 9 april 1943 wordt vermoord.

Arnold zit sinds 6 mei 1943 in Westerbork en moet op 11 mei 1943 op transport naar Sobibor, waar hij voor dwangarbeid in het kamp Dorohucza wordt geselecteerd. Daar moeten joodse gevangenen zich letterlijk doodwerken, de meesten hielden het slechts enkele weken vol. Op 7 september 1943 wordt een laatste bericht van Arnold ontvangen. Volgens inschatting van het Rode Kruis moet hij uiterlijk op 30 november 1943 zijn bezweken.

Louis zit al sinds 13 oktober 1942 in Westerbork en Suzanna is sinds 14 januari 1943 in kamp Vught tewerkgesteld als mantelwerkster. Op 16 juli wordt Suzanna naar Westerbork gestuurd en op 20 juli moeten zij en Louis op transport naar Sobibor. Bij aankomst op 23 juli worden ook zij direct vermoord.


Nieuwe Kerkstraat in 1940 (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Abraham da Costa da Fonceca tijdens zijn arrestatie in mei 1941. (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Abrahams registratie in Buchenwald
(bron: Arolsen Archives)