Waterlooplein

Waterlooplein 81-II

Schoontje Beugeltas (1898) wordt geboren op Uilenburgerstraat nr. 16. Lang heeft de familie er niet gewoond, want om de paar maanden wordt er van adres gewisseld: alleen al in het jaar van haar geboorte worden drie woningen in de Nieuwe Kerkstraat en twee in de Uilenburgerstraat betrokken en weer verlaten. Door het onregelmatige inkomen is het voor vader Levie lastig om het gezin een degelijk onderkomen te bieden. Na het overlijden van haar moeder in 1916 neemt Schoontje de huishoudelijke taken over en zorgt ze voor de jongste kinderen. Tussendoor werkt ze als verkoopster en dienstbode.

Terwijl iedereen het huis uitgaat om een eigen gezin te stichten blijft Schoontje thuis wonen en zorgt ze voor haar vader. Rond 1930 ontmoet zij haar toekomstige man, de niet-joodse Philippus Theodorus (Philip) Becht (1898), een automonteur en chauffeur die zijn intrek bij de familie in de Rapenburgerstraat neemt. Twee jaar later trouwen ze en in 1935 verhuizen ze naar Waterlooplein 81-II. Ook Levie verhuist mee, en huurt een deel van de etage tot hij in 1938 naar het Gemeentelijk Verzorgingstehuis voor Ouden van Dagen in de Roetersstraat vertrekt.

Onderduik

Tijdens de bezetting krijgen de bewoners van dit deel van het Waterlooplein al snel te maken met pesterijen en gewelddadige provocaties van de bezetter en de weerbaarheidsafdeling van de NSB met als dieptepunt de dood van WA-man Koot, die op 11 februari 1941 praktisch voor Philip en Schoontjes deur door een knokploeg wordt neergeslagen en een paar dagen later overlijdt. Schoontje had al langere tijd een slecht voorgevoel en onttrok zich in januari 1941 aan de verplichte registratie voor joden waardoor zij op enig moment zou moeten onderduiken. Dit doet zij wellicht in eerste instantie in haar eigen huis, maar als het te heet onder de voeten wordt zoekt zij haar toevlucht tot het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) aan de Nieuwe Keizersgracht waar haar boer Joseph (Joop) een kamer heeft.

Vlucht

Philip werkt ondertussen als nachtbewaker en zal ongetwijfeld af en toe een smoes hebben verzonnen als mensen naar zijn vrouw informeerden. Na de inval in de joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch in januari 1943 wordt duidelijk dat ook de medische staf van ziekenhuizen in Amsterdam niet gespaard zal blijven en waarschijnlijk is de oproep voor werkverruiming van Schoontjes broer Joop de aanleiding om plannen te maken voor een gezamenlijke vlucht naar Zwitserland. Rond half februari/begin maart vertrekken Philip, Schoontje en Joop met valse papieren via België naar Frankrijk.

Een broer van Philip krijgt het beheer over de financiën en zal vanuit Amsterdam op gezette tijden geld sturen, maar als dat vervolgens niet gebeurt wordt duidelijk dat hij er met de centen vandoor is. Zonder geld komt er weinig meer van de plannen terecht: verschillende smokkelaars moeten worden betaald voor hun diensten en sommigen schromen er niet voor om een hoger bedrag te vragen dan vooraf afgesproken. En natuurlijk zijn er ook de kosten voor dagelijks onderhoud van drie personen.

Het duurt niet lang voor Schoontje, Philip en Joop door de Franse politie worden opgepakt en in de gevangenis van Besançon belanden. Voor Joop en Schoontje wacht overplaatsing naar Drancy, het doorvoerkamp voor joden ten noordoosten van Parijs. Philip wordt als politiek gevangene in Frontstalag 122 in Compiègne vastgezet.

Auschwitz

Joop wordt in juni 1943 naar Auschwitz gedeporteerd waar hij bij aankomst wordt vermoord. Schoontje volgt een maand later maar zij wordt geselecteerd voor dwangarbeid en weet het vol te houden tot januari 1945. Het kamp sluit dan en zij moet mee op dodenmars. Aangekomen in Bergen-Belsen heeft zij waarschijnlijk de hopeloze situatie aanschouwd en niet lang hebben getwijfeld als er half februari 500 vrouwen gevraagd worden voor werk in Venusberg, een satellietkamp van concentratiekamp Flossenbürg. Het feit dat ze na een uitputtende dodenmars onder winterse omstandigheden fit en gezond genoeg was om met overwegend meisjes en jonge vrouwen te worden uitgekozen zou erop kunnen duiden dat Schoontje in Birkenau een positie had waarin ze makkelijker toegang tot voeding en wellicht ook kleding had.

Venusberg

Wat er na de selectie in Bergen-Belsen volgt is zorgvuldig onderzocht en gepubliceerd door de Duitse historicus Pascal Cziborra (KZ Venusberg: Der verschleppte Tod – Lorbeer-Verlag, 2015). Een groot aantal vrouwen die het kamp overleefden legde na de oorlog gedetailleerde verklaringen af die als basis dienden voor de strafzaak tegen de kampleiding – waarvan de commandant en zijn vriendin, de Oberaufseherin (hoofd bewaakster) van het kamp, overigens wisten te ontkomen; tot op de dag van vandaag is hun identiteit niet met zekerheid vastgesteld en is hun schuilplaats onbekend gebleven. Schoontje wordt ook genoemd in het boek.

Ze komt na een transport onder winterse omstandigheden en door de stromende regen terecht in Venusberg, een vrouwenkamp nabij Gelenau (Saksen, nabij de Tsjechische grens) waar al 500 vrouwen verblijven in twee barakken en die nu plaats moeten maken voor nog eens zoveel mensen die bovendien uit Bergen-Belsen vlektyfus met zich meebrengen. Ze wordt in de kampboeken van Flossenbürg ingeschreven onder nummer 63352. In Venusberg moeten in een nabijgelegen fabriek vliegtuigonderdelen worden gemaakt. De diensten zijn lang en er wordt met gevaarlijke machines gewerkt waarbij regelmatig vrouwen zwaar gewond raken. De kampbewaking is wreed en de vrouwen sterven bij bosjes door ondervoeding en epidemische ziekten. In april 1945 moet door de nadering van de geallieerden ook dit kamp verlaten worden.

De ongeveer 900 overgebleven gevangenen worden in gesloten goederenwagons gedurende twee weken over het gebombardeerde spoor gereden tot de trein bij concentratiekamp Mauthausen in Oostenrijk eindelijk tot stilstand komt. Zonder voeding en slechts sporadisch te drinken is de helft van de vrouwen onderweg onder huiveringwekkende omstandigheden omgekomen. Schoontje leeft, maar is doodziek en moet verpleegd worden.

Het kamp wordt enkele dagen later door de Amerikanen bevrijd en Schoontje blijft tot begin juni achter in het veldhospitaal, het 131st Evacuation Hospital dat opgezet was in het nevenkamp Gusen. Terwijl alle patiënten stuk voor stuk gerepatrieerd worden komt het Nederlandse Rode Kruis domweg niet opdagen. Ze hebben het na de oorlog te druk met vergaderen en organiseren waardoor het aan daadkracht in het veld ontbreekt, zo klinkt later de kritiek.

Reichenau

Uiteindelijk worden op 6 juni 1945 de Nederlandse patiënten uit Mauthausen en Dachau opgehaald door het Franse bezettingsleger en kan Schoontje in een Frans militair hospitaal in Reichenau aan het Bodenmeer in Zuid-Duitsland terecht voor verdere behandeling. Het mag helaas niet meer baten want op 20 juni 1945 sterft zij en wordt ze onder een verkeerde spelling van haar naam, Shronte Becate, begraven.

Het duurt tot 1950 voor een kapitein van de Dienst Identificatie en Berging voor een opgraving op de begraafplaats moet zijn en ook een onderzoek start naar andere Nederlandse slachtoffers die hier begraven zouden moeten liggen. Hij rapporteert: Op het graf van mej. Schronte Beot stond een houten gedenkpaal met de sionster en als familienaam opgegeven Decat (sic). Deze naam wordt jaren later door de Oorlogsgravenstichting aan Schoontje gekoppeld. In 1955 wordt ze herbegraven op het Nederlandse Ereveld in Frankfurt am Main.

Buchenwald

Voor Philip volgt na het kamp in Compiègne in januari 1944 een transport naar Buchenwald. Daar moet hij zware dwangarbeid verrichten en gaat zijn gezondheid door vlektyfus en ondervoeding zienderogen achteruit, getuige de registratie van verschillende opnames in de ziekenbarak. Als het kamp door de nadering van de geallieerden gesloten wordt is Philip voldoende aangesterkt om mee te kunnen op een slopende dodenmars. Na een dag of tien bereikt de stoet concentratiekamp Theresienstadt waar Philip nog wordt ingeschreven in de kampadministratie.

Ook Philip maakt de bevrijding mee, maar net als Schoontje is hij aan het einde van zijn krachten. De gedachte aan een toekomstige hereniging zal beiden al die tijd op de been hebben gehouden. Ook Philip is er zo slecht aan toe dat hij op 25 mei 1945 overlijdt. Hij wordt begraven in een massagraf op de joodse begraafplaats van het kamp.


Deze struikelstenen zijn mede op verzoek van de familie Becht geplaatst.

Waterlooplein 1941 met in het midden van de huizenrij rechts nr 81-II. Op 12 februari 1941 wordt de oude joodse buurt met prikkeldraad afgezet en komen er borden met de aanduiding Joodsche wijk. De omheining verdwijnt al snel, maar de borden blijven. (still uit bewegend beeld)
Philip en Schoontje rond de tijd van hun huwelijk in 1932. (foto uit privébezit)
Waterlooplein rond 1925: Nr. 81 is het eerste huis in het midden waar de was uithangt. Gezien richting Blauwbrug. (foto: Stadsarchief Amsterdam)
Waterlooplein 81-85 met de gevelsteen Rusten Burch, die oorspronkelijk boven een poort zat van nr. 83 met toegang tot een binnenplaats. Uiterst links een deel van nr. 81. (foto: Stadsarchief Amsterdam)

Post uit Drancy

In Compiègne mocht Philip post versturen. Hij probeerde op deze manier meermaals zijn vrouw te bereiken maar de brieven bleven onbeantwoord. Twee exemplaren die hij schreef toen Schoontje al naar Auschwitz was gedeporteerd werden na de bevrijding teruggevonden in kamp Drancy en worden bewaard in het Mémorial de la Shoah in Parijs, kenniscentrum voor de jodenvervolging in Frankrijk. Daar is ook een namenmonument waar Schoontje en haar broer Joop worden herinnerd.

Brief Philip dd. 6 sept. 1943 (bron: Mémorial de la Shoah)
Kaart Philip dd. 23 sept. 1943 (bron: Mémorial de la Shoah)
Transport 57 Drancy-Auschwitz

Op 11 juli 1943 vraagt de kersverse kampcommandant Alois Brunner, een Oostenrijkse SS-er en voormalig assistent van Adolf Eichmann, per telex toestemming aan Berlijn om een transport naar Auschwitz voor te bereiden.

Op 18 juli bericht hij aan zowel Eichmann als kamp Auschwitz dat om 09.30 in de ochtend een transport van 1000 joden vertrokken is vanuit Parijs-Bobigny met bestemming Auschwitz met daarin 552 mannen, 430 vrouwen en 18 niet nader gespecificeerde personen. Onder hen 126 kinderen. Bij aankomst worden 369 mannen en 101 vrouwen geselecteerd voor dwangarbeid en Schoontje is één van hen. De anderen verdwijnen naar de gaskamers.

Transportlijst Convoi No 57, met naam Schoontje. (bron: Mémorial de la Shoah)
Kamp Drancy (foto: Bundesarchiv)

Henry Bulawko, voorzitter van de belangenvereniging l’Amicale des Déportés Juifs de France, maakte ook onderdeel uit van dit transport. Hij vertelt in zijn boek Les jeux de la mort et de l’espoir (p. 70-71) :


“Twee nachten en drie dagen in verzegelde wagons. We werden met 60 man in een ruimte gepropt waar hooguit plaats was voor 30… De trein stopte. De deur gaat plotseling open en het antwoord op alle vragen dient zich aan, een onverwacht, onvoorstelbaar, onmenselijk antwoord. De deur wordt ruw opengegooid en we belanden in een regelrechte nachtmerrie. Vreemde gestalten in gestreepte kleding stellen zich in rijen voor de trein op, het zijn afzichtelijke gedrochten die lijken te zijn ontsnapt uit de hel. Achter hen richten de SS’ers machinegeweren op ons. Wolfshonden blaffen hun scherpe tanden bloot en er wordt geschreeuwd: Los, raus, alles raus, Los!”

Sim Kessel, ook overlevende van dit transport getuigt in Pendu à Auschwitz (p. 66) van de aankomst:

“Schneller, Schneller ! Nog sneller, hoe moet het nog sneller? We lopen elkaar onder de voeten, geschokt door deze onverwachte wreedheid. De vrouwen huilen onder de slagen, proberen hun kinderen te beschermen.”


Buchenwald

In het kader van de aktie Meerschaum (zeeschuim) worden politieke gevangenen uit West-Europa voor dwangarbeid in Duitsland beschikbaar gesteld. Op 19 januari 1944 komt Philip in concentratiekamp Buchenwald aan, waar hij medisch gekeurd wordt en zijn bezittingen worden geconfisqueerd. Gedurende zijn gevangenschap wordt bijgehouden bij welk commando hij werkt en wanneer en hoe lang hij ziek is. (bron afbeeldingen: Arolsen Archives)

Registratie
Bezittingen
Ziekenbarak
Dwangarbeid

Overlijden

De autoriteiten in de Franse militaire zone van Duitsland waren verplicht alle overlijdens bij de lokale burgerlijke stand op te geven, maar in Reichenau is dit om onduidelijke redenen niet gebeurd. Het onderzoek naar vermisten door het Rode Kruis werd hierdoor vertraagd.

Registratiekaart overlijden met verkeerde spelling Schoontje en contactpersoon, mijn oma in Amsterdam. (bron: Arolsen Archives)
Graf van Schoontje op het Nederlands Ereveld in Frankfurt am Main. Met de Hebreeuwse graftekst ‘Tehee Nafsjà Tseroera Bitsror Hachajiem’ (moge haar ziel gebundeld zijn in de bundel van het eeuwige leven).

Wandel over het Nederlands Ereveld Frankfurt Oberrad

Philips persoonsbewijs wordt na de oorlog aangetroffen in een van de kampen. Het Rode Kruis stuurt het terug naar zijn familie in Amsterdam.
Philips ouders Johannes Theodorus Adrianus Becht (1866-1936) en Philippina Cornelia Vroom (1872-1948) op hun trouwdag in 1902. Philippina was pianiste en muzieklerares en leerde Philip viool spelen. (foto uit privébezit familie Becht)